Alfonso en Emma-Jane Zuid Afrika
Alfonso: “Ik ben geboren in Mitchells Plain en groeide op in het nog armere Manenberg, een van de meest gevaarlijke townships in Zuid-Afrika. Ik verloor mijn vader toen ik twee jaar was, mijn moeder was een zware drinker. Op tienjarige leeftijd ben ik van huis weggelopen. Ik raakte op het slechte pad; ik beroofde mensen op straat, brak auto’s open. Ik werd opgepakt en belandde bijna in een zeer beruchte gevangenis Pollsmoor. Maar ik werd gered door een sociaal werker, die me begeleidde naar een tehuis en naar school. De school bood gratis surflessen aan. Toen ik op een longboard, op mijn eerste golf naar het strand surfte, voelde ik me vrij, alle nare gevoelens spoelden weg.”
Emma: “Ik ontmoette Alf in 2012, hij was mijn surfleraar. Het surfen heeft ons samengebracht, anders hadden we elkaar waarschijnlijk nooit ontmoet. Mijn jongste zusje is geadopteerd, ze is Zulu. Mensen vroegen altijd aan ons: hoort zij bij jullie? In winkels werd ze nauwlettend in de gaten gehouden. Mijn vrienden reageerden eerst geschrokken dat ik geen blonde man met blauwe ogen had. Ik krijg van gekleurde vrouwen vaak scheve blikken, het voelt alsof ik hun man heb gestolen. Alfonso krijgt van gekleurde mannen high fives, alsof een witte vriendin een prestatie op zich is.”
Alfonso: “Emma heeft echt overal een antwoord op en ze is heel grappig. Maar het belangrijkste, ze is heel mooi, van binnen en van buiten. Op een keer liepen we ’s avonds naar een geldautomaat, er stopte een auto. Iemand vroeg aan Emma of ik haar lastigviel. We zijn gewend aan blikken van mensen, maar zelden wordt aangenomen dat we samen zijn. Dat is best schokkend.”
Emma: “Toen we de eerste keer de moeder van Alfonso bezochten, was ik heel bang na alle verhalen die ik over Manenberg had gehoord. Het werd er niet beter op toen zijn moeder me heel snel het huis in duwde om me te beschermen. Maar toen kwamen vrienden en familie me begroeten.”
Alfonso: “We hebben nu een zoon van zes maanden, met krulhaar en blauwe ogen. We zorgen ervoor dat hij gelijkwaardige kansen krijgt, maar ook dat hij iedereen, ongeacht ras, zal accepteren.”
Kim en Lin Noord en Zuid Korea
Kim: “Kim II-sung, de grondlegger van het huidige Noord-Korea, was de ultieme held in mijn verhalen voor het slapengaan. Mijn grootvader vocht zij aan zij met hem tegen de Japanners, en had nauwe banden met het regime. We woonden in Pyongyang, de hoofdstad, in een groot huis, en bewogen ons in een zorgvuldig gecreëerde bubbel; een exclusieve, elitaire groep dicht bij het machtscentrum van de Partij. Ik kreeg de beste opleiding en genoot van luxe eten. Óók tijdens de grote hongersnood in de jaren negentig, die duizenden Noord-Koreanen het leven kostte. Mijn leven stond zo los van de werkelijkheid van mijn landgenoten, ik had geen idee wat er zich afspeelde buiten mijn gesloten omgeving.
Je bent voorbestemd voor grootsheid’, werd vanaf jongs af aan tegen mij gezegd. De loop van mijn leven was tot in detail gepland. Ik zou diplomaat of politicus worden om mijn land te dienen. Ik werd naar een universiteit in China gestuurd, daar was een prestigieuze opleiding internationale betrekkingen.
In mijn eerste semester was ik vastbesloten om de ideeën van ons regime op de beste manier te vertegenwoordigen. Maar al tijdens de eerste politieke debatten met mijn internationale klasgenoten, realiseerde ik me dat ik heel basale kennis bezat. Zij hadden het over democratie, verkiezingen, dictatuur. Begrippen die mij vreemd waren. Ze gebruikten citaten van filosofen, uit westerse literatuur. Ik verloor alle debatten.
Ik had in Noord-Korea nog nooit één debat verloren, ik begon heel veel te lezen en kennis te verzamelen, vooral over Noord-Korea, en mijn opvattingen veranderden al snel 180 graden.
Ik werd actief in studentenkringen, en propageerde tégen de dictatuur in Noord-Korea. Dat werd ook opgemerkt door de Chinese politie, die samenwerkte met de Noord-Koreaanse geheime dienst. Op de dag in 2011 dat Kim Jung-iI stierf (de zoon en opvolger van Kim Il-sung, red.), nu een vijand in mijn nieuwe wereld, veranderde mijn leven voorgoed. Ik gaf die dag een feest, de politie was in aantocht om me te arresteren, een vriend waarschuwde me. Het lukte om te ontsnappen.
Om asiel te kunnen aanvragen in Zuid-Korea, moest ik de Zuid-Koreaanse ambassade binnen zien te komen. De muur eromheen was hoog. Ik vroeg de hulp van twee Zuid-Koreanen die ik toevallig ontmoette in een pizzeria om de hoek, ze spraken af om me naar de ambassade te rijden. Verborgen in een auto kwam ik de ambassade binnen. Ik kreeg een paspoort met een nieuwe identiteit. Kort daarna werd ik overgebracht naar Zuid-Korea, waar mijn nieuwe leven begon. Ik was 21. Mijn vader overleed een jaar later. Mijn moeder en de rest van mijn familie heb ik nooit meer gezien en nooit meer iets van gehoord.”
Lin: “In mijn leven ontbrak het aan drama’s. Ik heb een heel gelukkige en comfortabele jeugd gehad in Seoul, als enig kind van ouders die mij erg steunden. Ik werd naar de Verenigde Staten gestuurd om Engels te studeren en ging daarna naar de universiteit in Zuid-Korea.
Ik was een typische jonge Koreaanse studente die niets met Noord-Korea te maken wilde hebben. In mijn vriendenkring heb ik ook nooit een Noord-Koreaan ontmoet.
Veel jongeren in Zuid-Korea zijn tegen de hereniging van Noord- en Zuid-Korea, terwijl de oudere generatie voorstander is. De jonge generatie maakt zich zorgen over de mensenrechten en de economische problemen van hun eigen land. Ze vinden dat die achteruit kunnen gaan als we worden herenigd met het noorden.
We werden aan elkaar voorgesteld door een gemeenschappelijke vriend. Het was een blind date; Ik wist niets over hem voordat we elkaar ontmoetten. Dat is heel ongebruikelijk in Zuid-Korea, normaal verzamel je alle mogelijke informatie over je date, inclusief familiegeschiedenis, financiële situatie en in welke auto men rijdt. Geum-hyok was zo verlegen, hij wist niet hoe hij met meisjes moest praten. Op onze eerste date vroeg hij onze vriend ook mee. Maar toen werd het ijs gebroken, we praatten non-stop, over alles.”
Kim: “Toen ik Chae-rin voor het eerst zag, was ik op slag verliefd. Ik wist dat ik mijn verloofde had gevonden. Maar ik was bang voor haar reactie als ik zou bekennen dat ik Noord-Koreaan ben. Ik heb veel discriminatie meegemaakt in Zuid-Korea. Mijn Noord-Koreaanse accent verraadde me vaak. Uren heb ik geoefend, met een potlood tussen mijn tanden om de juiste uitspraak onder de knie te krijgen. Toen ik Chae-rin voor de eerste keer ontmoette sprak ik als een Zuid-Koreaanse nieuwslezer, aan mijn accent kon ze dus niks horen. Maar ze reageerde zo oprecht, ik voelde me meteen vertrouwd om mijn hele levensverhaal te delen. We huilden samen.”
Lin: “Vrienden vroegen me, vooral in het begin van onze relatie, of ik niet bang was dat Geum-hyok misschien een spion was? Maar mijn familie heeft hem meteen omarmd.
In Korea is er de term ‘verdeeld gezin’: als je familie in Noord-Korea hebt. Na ons huwelijk werd ik daar ook een deel van. Het veranderde mijn denken over Noord-Korea en de problemen daar totaal. Ik voel me er nu nauw bij betrokken.
We besloten de sociale media te gebruiken om mensen te laten zien hoe dat eruit ziet, een gemengd stel. We delen ons dagelijks leven via YouTube. We hopen daarmee vooroordelen weg te halen. Een leuke jonge vrouw en een leuke jonge man, die iets van hun leven proberen te maken.”
Vesna en Senad Bosnië Herzegovina
Vesna: “Senad en ik werkten bij een tv-omroep in Sarajevo, daar hebben we elkaar ontmoet. Ik was presentator van een kinderprogramma en hij was hoofd marketing. Ik voelde me aangetrokken tot zijn open manier van denken en creatieve geest. Onze cirkel van vrienden en collega’s omvatte veel intellectuelen, mensen die om de wereld om hen heen gaven, vrij denkende mensen met gemengde achtergronden. Mijn vader is Sloveens en mijn moeder Bosnisch Kroaat, ik leerde van mijn ouders mensen niet op te delen naar religie of culturele achtergrond, iedereen is gelijk, daar begint het mee. Toen ik verliefd werd op Senad, is het niet in me opgekomen om aan hem te denken als ‘de moslim’.
“Op een dag, aan het begin van de oorlog, kondigden enkele van onze collega’s aan dat ze in het weekend aardappelen bij hun zomerhuizen zouden gaan oogsten. Daarna kwamen ze nooit meer terug naar het tv-station. Later begrepen we dat ‘aardappelen rapen’ een code was. Journalisten van verschillende nationaliteiten verlieten de gemende omroepen en mediabedrijven, om een eigen omroep te beginnen.
“De Bosnische oorlog was heel heftig in Sarajevo. Vanaf april 1992 werden we belegerd door Servische troepen, niemand kon de stad in of uit. Pas in 1993 werd er een tunnel gegraven, de Tunnel van Hoop. Het verbond de stad met een gebied in Bosnische handen aan de andere kant van de luchthaven, gecontroleerd door de Verenigde Naties. Het was de enige manier om voedsel, elektriciteit, humanitaire hulp en ook wapens naar de mensen in de belegerde stad te brengen.
“Mijn ouders woonden in een ander deel van de stad. Het was altijd een rustige, aardige buurt met goede buur-tot-buur-relaties. Op een nacht werden mijn ouders en alle niet-Servische bewoners uit de wijk door gewapende Servische buren uit hun huizen gedwongen. Ze werden uren vastgehouden en bedreigd met de dood. In de ochtend kreeg iedereen tien minuten om spullen te verzamelen en werden ze gedwongen naar een ander gebied in de stad te verhuizen. De wijk was nu Servisch.
“Dit is hoe etnische reiniging werkt, zeer systematisch. Soms doodden de Serviërs een paar prominente mensen om hun macht te tonen. Dan lieten ze de doodsbange rest van de gevangenen gaan, psychologische oorlogsvoering en marteling is dat.
“Mijn moeder nam wat documenten, goud en sieraden mee. Ze vertrokken naar vrienden. Ik kon ze niet bereiken. Ze woonden dichtbij, maar tussen onze straten waren zoveel sluipschutters, het was levensgevaarlijk om de oversteek te wagen. Enkele weken later wisten ze met hulp van de katholieke kerk Sarajevo te verlaten en ontsnapten ze naar Slovenië.”
Senad: “We besloten om midden in de oorlog te trouwen. We wilden het leven vieren, ons mooi aankleden, make-up dragen, dansen; alles om even los te komen van de gruwelen om ons heen. De trouwdag was in augustus 1993, we verzamelden in onze flat. De viering vond plaats in een café in de binnenstad. Om daar te kunnen komen, moesten we via de beroemde Sniper Alley (de boulevard die constant door scherpschutters onder schot werd gehouden, red.) rijden. De kogels raakten onze snelrijdende auto’s gelukkig niet.
“Op het menu stond alleen rijst geserveerd, die smaakte bijzonder heerlijk die dag. Vrienden waren erin geslaagd om twee flessen whiskey in handen te krijgen. De vrouw die ons trouwde was een Servische. Jaren later trouwde ze ook onze zoon en zijn vriendin. Het was een dag om nooit te vergeten. Vesna was zo opgewonden. Toen haar werd gevraagd of ze met me wilde trouwen, zei ze wel zeven keer ‘ja’! De muren van het café zaten vol kogelgaten, maar daar binnen lachten onze vrienden, en voelden we ons springlevend die dag.”
Vesna: “Het leven ging door tijdens de oorlog. We zijn mediamensen en we werkten, gedreven door adrenaline. Senad was hoofdredacteur van War Art, een dagelijks programma over alle aspecten van cultuur, dat via een satelliet vanuit de stad werd uitgezonden, als opzettelijke daad van culturele weerstand. We hielpen ook buitenlandse media bij het rapporteren over de gruwelijkheden die in ons land plaatsvonden. In 1994 vluchtte ik naar Slovenië. Ik was in verwachting van ons eerste kind en Senad volgde enige tijd later. Hoewel ik elke dag getuige was geweest van de oorlog in Sarajevo, was het pas in het veilige Slovenië dat de gevolgen van de oorlog me vol raakten en me van binnen verscheurden. Het was in juli 1995 dat het bloedbad van Srebrenica plaatsvond, meer dan 8000 Bosniak moslimmannen en -jongens werden gedood door het Bosnisch-Servische leger. Ik gaf destijds mijn eigen zoon borstvoeding, ik voelde fysiek de pijn van alle moeders die hun jongens verloren.”
Senad: “We hebben samen drie kinderen. Deze kinderen uit ons gemengde huwelijk worden voor de Bosnische wet beschouwd als ‘anderen’.
“De Dayton Akkoorden, die de oorlog in 1995 beëindigden, gaan uit van privileges voor de drie grootste etnische groepen van Bosnië Herzegovina; Bosniakken, in meerderheid moslim, Serviërs en Kroaten. Deze drie etnische groepen worden gedefinieerd als de ‘constituerende volken’. De rest van de bevolking, in totaal ongeveer zeventien minderheden, zijn gecategoriseerd als ‘anderen’. Zij mogen bepaalde politieke posities niet bekleden en zijn in feite tweederangs burgers. Dat geldt ook voor alle kinderen van gemengde huwelijken. Vesna is een echte voorvechter om ‘anderen’ gelijke rechten te geven in ons land. We zijn allemaal Bosniërs, ongeacht religie of etniciteit. Net zoals we allemaal Joegoslaven waren onder Tito’s leiding. Na dertig jaar worstelt ons land nog steeds om de diepe wonden en trauma’s te genezen die door de oorlog zijn achtergelaten.
“Ik hoop op een Bosnië waar alle burgers gelijk zijn, en minderheden door de wet worden beschermd. Een Bosnie dat kan floreren als onderdeel van Europa.”
Werner en Yoraya Zuid Afrika
Yoraya: “Mijn familie woont al zes generaties in Zuid-Afrika, we belandden hier als slaven uit het zuiden van India. Ik groeide op in een kleine Indiase township bij het strand. Mijn moeder was een echte activiste, die vocht tegen apartheid en voor vrouwenrechten. Er kwamen altijd mensen over de vloer van allerlei rassen.”
Werner: “Ik kom uit een Afrikaanse Boerengemeenschap in Pretoria, iedereen was wit en racistisch. Mijn ouders besloten zich aan deze gemeenschap te onttrekken, we vertrokken naar Kwazulu-Natal. Hun gedachtengoed veranderde, het racisme verdween en zij gingen anders geloven. Ik werd in mijn nieuwe woonplaats en school geconfronteerd met een andere tweedeling, die tussen Afrikaners (afstammend van Nederlandse kolonisten) en Engelsen (afstammend van Britse kolonisten). Ik was ineens de Afrikaner op school.”
Yoraya: “Ook ik had problemen om me aan te passen. Als Indiase werd ik vaak door mijn eigen gemeenschap veroordeeld omdat ik niet aan de sociale verwachtingen voldeed, omdat ik tatoeages had, met blanke mannen uitging of op een bepaalde manier sprak. Toen we verhuisden van een Indiase township naar een wit gebied, was er soms vijandigheid jegens ons, omdat we de enige mensen van kleur waren.”
Onze beide families accepteren onze relatie, ze ondersteunen ons. We krijgen soms rare blikken van vreemden, maar dat kan ons echt niets schelen. Vanwege de apartheid waren we allemaal gescheiden, ideeën over andere rassen en culturen bleven altijd koken in één pot; een gerecht dat altijd op dezelfde manier bereid werd. Sommige mensen zijn bang voor iets nieuws, iets anders, verandering kost tijd.”
Zizo en Yosi Palestina/Israël
Zizo: "We woonden al drie jaar samen in Tel Aviv toen ik bij aankomst in onze flat, in de hal, een opgeplakte brief vond; 'Aan de bewoners van dit gebouw. Vanwege de huidige terreurdreiging kunnen wij er niet zomaar aan voorbijgaan dat er een Arabier in ons midden woont. Zijn naam is Ziyad Abul Hawa... Ik nodig alle bewoners uit om dit te komen bespreken in de 'bomb shelter' op de eerste etage...'. Ik moest erom lachen. Maar Yossi allerminst."
Yosi: "Ik was woedend, ben alle buren langsgegaan om te achterhalen wie deze brief had opgeplakt. De meesten reageerden verontschuldigend, er kwamen zelfs buren langs met cake."
Zizo: "Ik ben vaak over het voorval geïnterviewd. En ben zeer actief in het publieke debat over de situatie in Israël. Als Arabier ben ik tegen elke politieke partij die racistisch of homofoob is. Ik krijg veel reacties op sociale media, heftige racistische reacties, gelukkig ook ondersteunende."
Yosi: "Onze politieke overtuigingen verschillen nogal van elkaar. Ik ben zionist. Zizo is Palestijn. We hebben verhitte discussies, vooral in oorlogstijd. Maar we respecteren elkaar, respecteren de andere mening. Maar ik verander ook, voor ik Zizo ontmoette neigde ik meer naar de rechtse Likudpartij. Bij de laatste verkiezingen stemde ik op de linkse Meretzpartij.
Zizo: "We hebben elkaar ontmoet via een datingsite. Allebei hebben we een liefde voor sciencefictionverhalen en tv-shows, met name 'The Good Wife'. Mijn familie, in Oost-Jeruzalem, heeft Yossi van het begin af aan geaccepteerd. Hij was ook niet de eerste Joodse man met wie ik thuiskwam. Ze vragen zich soms met een glimlach af hoe hij het met mij uithoudt."
Yosi: "Ik groeide op vlakbij Haifa. Mijn broers en Zizo werden meteen vrienden. Mijn ouders hadden er veel meer moeite mee dat Zizo Palestijns is. Mijn moeder weigerde een Arabier in de familie op te nemen. Mijn broers bleven ons uitnodigen en dwongen mijn moeder de feiten onder ogen te zien. Na een jaar sloot ze Zizo in de armen."
Zizo: "We trouwden, symbolisch, in oktober 2015 in Jaffa. Mijn ouders konden helaas Oost-Jeruzalem niet uit, het was hermetisch afgesloten na de zoveelste mes-aanval die week. De situatie in Israël was toen extreem gespannen. Vijf minuten van de trouwzaal barsten hevige rellen los tussen het leger en de Arabische inwoners van Jaffa. Toch was het een prachtige, liefdevolle dag en nacht, met 190 gasten, vrienden en familie, van allerlei komaf.”
Jason en Tammy Zuid Afrika
Jason: “Mijn grootvader en mijn vader zijn Boeren-Afrikaners. Mijn vader groeide op in Caledon in een zeer racistische Boerengemeenschap. Toen mijn grootvader jong was, was het normaal voor witten om zich superieur te voelen. Hij geeft nu wel toe dat apartheid moreel verkeerd was, maar sommige overtuigingen zitten vastgeroest in hem. Hij gebruikt zelfs nog het k-woord (kaffer, red). Toen ik Tammy meenam naar mijn familie, vreesde ik zijn reactie het meest. Maar hij is echt heel erg op haar gesteld.”
Tammy: “Ik ben opgegroeid in Eerste Rivier, in een gemengde gemeenschap van zwarten en gekleurde mensen, moslims en Indiërs. We verloren onze moeder vrij jong en een aantal jaren geleden stierf mijn vader. Mijn broer zit in de gevangenis, hij is lid van een bende. Pas toen ik naar Kaapstad verhuisde voor mijn danstraining kwam ik in aanraking met witte mensen die ook vrienden werden.”
Jason: “Ik ben van na de apartheid, kom uit een arme buurt van Kaapstad. Mijn beste vrienden waren altijd gekleurd. Er wordt vaak gevraagd of ik zelf gekleurd ben, dat komt mede door mijn accent. Ik maakte deel uit van het ZipZap Circus als kind en keerde terug als volwassene om professioneel trainer te worden. In het circus hebben we een academie opgezet; er trainen kinderen van allerlei achtergronden, ook hiv-besmette kinderen en straatkinderen. We treden op over de hele wereld, we hebben zelfs voor president Obama opgetreden.”
Tammy: “Tijdens mijn danstraining zag ik op een dag Jason trainen voor de circustent. Hij had geen T-shirt aan, wel mooie rode shorts. Ik regelde met een vriendin dat ik hem kon ontmoeten.”
Jason: “Ik vond Tammy heel mooi, maar al snel was ik nog meer aangetrokken tot haar kordate persoonlijkheid, ze weet wat ze wil. Toen we samen Eerste Rivier bezochten, werd er naar me geschreeuwd: ‘Whitey’! Ik heb me stilgehouden. Ik wist dat de broer van Tammy aanzien genoot en hij bleek de jongen in kwestie diezelfde avond te hebben opgezocht. Hij heeft wat klappen uitgedeeld. De volgende dag kwam die jongen mij een hand geven. Ik voelde me meteen welkom bij Tammy’s familie en gelukkig heb ik haar vader nog ontmoet. Toen hij me vroeg: ‘wanneer zien we jullie weer?’, wist ik dat hij mij accepteerde.”
Young-rok en Jiyeon Noord en Zuid Korea
Young-rok: “Van jongs af aan leerde ik dat Noord-Koreanen de communistische vijand zijn. Ook toen ik volwassen was, beschouwde ik Noord-Koreaanse vluchtelingen als egoïstische, egocentrische mensen. Ik gaf les aan vluchtelingen en vond dat de meerderheid alleen meedeed als ze er iets voor terugkregen, niet uit vrije wil. Veel Zuid-Koreanen denken zo over Noord-Koreanen: mensen die komen profiteren van ons systeem, onderwijs en huisvesting. “Ji-yeon was het tegenovergestelde van dit stereotype, erg altruïstisch. Altijd bezig met hoe ze anderen kon helpen. Ze had een verbazingwekkende positieve drive om vooruitgang te boeken in het leven. Ze liet me anders kijken naar mensen in het algemeen en Noord-Koreanen in het bijzonder.
“Ji-yeon was een van de studenten aan wie ik schrijven en Koreaanse geschiedenis doceerde. Ze was zich aan het voorbereiden op haar toelatingsexamen voor de universiteit.”
Ji-yeon: “Op twaalfjarige leeftijd ontvluchtte ik Noord-Korea samen met mijn moeder. Het was altijd zij en ik, in onze kleine wereld. Mijn broer was een paar jaar voor ons vertrek overleden. Mijn vader is nooit in beeld geweest.“We waren lid van de Partij, de Koreaanse Arbeiderspartij, en geloofden in de president. Ik heb een fijne jeugd gehad. We hadden niet veel nodig.
“Tot de grote hongersnood in Noord-Korea, die in 1994 begon en ook ons niet oversloeg. Mijn moeder probeerde goederen te verkopen op straat, en in het geheim aan China, om eten op tafel te kunnen zetten. We hadden enorme honger. “Op een ochtend in maart vroeg mijn moeder me om een tas te pakken. ‘We gaan de rivier oversteken, onze familie in China bezoeken’, zei ze.
“Mijn moeder had de grensbewakers omgekocht. We vertrokken die avond. Het maanlicht was het enige licht dat we hadden. Ik was bang en het water was erg koud. Door de vele lagen kleding die ik droeg, werd elke volgende stap zwaarder. Het water reikte tot aan mijn borst, soms steeg het tot mijn lippen. Ik zocht onder water naar de handen van mijn moeder, ik zag de maan weerkaatst in haar ogen. We bereikten veilig de Chinese oever van de rivier.
“We verborgen onze Noord-Koreaanse identiteit in de jaren dat we bij familie verbleven. De Chinese regering was constant op zoek naar Noord-Koreaanse vluchtelingen om ze dan meteen weer naar Noord-Korea te deporteren. Gelukkig verzamelde de Chinese overheid destijds geen vingerafdrukken. We kochten valse identiteitsbewijzen. Ik kreeg toen mijn huidige naam, ik was er blij mee. Ik hield nooit van mijn Noord-Koreaanse naam, die was saai en jongensachtig. Ik presenteerde mezelf altijd als een Chinese Koreaan.“Naarmate de jaren verstreken realiseerde ik me dat we niet meer naar Noord-Korea zouden terugkeren. Alleen in mijn dromen durfde ik nog terug te gaan naar één verenigd Korea.“Na veertien jaar in China, verhuisden mijn moeder en ik naar Zuid-Korea op zoek naar een beter leven.”
Young-rok: “Ik ben opgegroeid in wat we in het Koreaans noemen: dal-dongne. Dat betekent letterlijk ‘maandorp’. Laat je niet misleiden door de romantische naam. Het is een sloppenwijk gebouwd op de noordelijke heuvels van Seoul, de hoofdstad van Zuid-Korea.“We probeerden te overleven met het weinige dat we hadden. Het was een moeilijke jeugd. Er was nooit genoeg te eten. Er was altijd ruzie met mijn twee oudere broers en mijn zus. De eerste die thuiskwam van school kon eten, voor de laatste waren er zelfs geen restjes over.“We zijn christelijk opgevoed, en ondanks de armoede deden mijn ouders er alles aan om ons een goede opleiding te geven. Ik studeerde, werd leraar en later pastoor in de kerk.”
Ji-yeon: “We brachten uren pratend door na de lessen. Ik vertelde Young-rok over mijn verleden, mijn levensreis, mijn identiteitscrisis. Ik heb mijn Noord-Koreaanse identiteit zoveel jaren moeten verbergen dat ik niet meer wist wie ik was en waar ik bij hoorde. Ik kon er open over praten met hem. Dankzij dit proces heb ik mijn Noord-Koreaanse achtergrond omarmd en kan ik er openlijk met mijn dochters over praten. Alleen mijn vrienden in China weten niets van mijn verleden. Ik wacht nog op het juiste moment om dit te vertellen.”
Young-rok: “Op een mooie winterdag, na bezoek met kerst aan de kerk, vroeg ik Ji-yeon om mee te gaan naar de dierentuin in Seoul, het was ons eerste afspraakje. Ze was nog nooit in een dierentuin geweest. Haar ogen straalden die dag. Later vertelde ze dat ze mij een liefdesbrief had geschreven, die wilde ze me geven. Ik was haar een stap voor. Haar moeder ontmoette ik in mei, we trouwden in augustus. Beide ouders stonden volledig achter ons huwelijk. “Sommige van mijn vrienden uitten hun zorgen: wat als Ji-yeon me naar Noord-Korea zou ontvoeren? Ik had één antwoord aan iedereen: het enige waar ik om geef, is haar beschermen. “Al groeiden we op in verschillende werelden, onze levens hebben veel overeenkomsten. Allebei kenden we honger, we nemen het leven niet als vanzelfsprekend. We delen veel waarden en willen het beste voor onze dochters.”
Ji-yeon: “Ik heb één enkele foto die mijn moeder meenam uit Noord-Korea. Een familiefoto, gemaakt toen mijn broer nog leefde.“Ik heb een droom om ooit ons oude kleine huis én zijn graf te kunnen bezoeken. Niet dat ik ooit nog in Noord-Korea zou willen wonen. Ik ben gelukkig waar ik nu ben in het leven.”
William en Patric Zuid Afrika
Wilma: Mijn ouders waren hardwerkende boeren. Ik stam uit een katholiek en wit milieu. We hadden thuis geen tv, ook geen boeken. Maar ik was een slim kind en op school bloeide ik op. Mijn hele wereldbeeld veranderde toen ik wiskunde ging studeren in Amsterdam. Ik raakte betrokken bij de toenmalige PSP en de anti-apartheidsbeweging.”
Patric: “Ik ben opgegroeid in Transkei, een van de tien aangewezen thuislanden voor de zwarte bevolking in Zuid-Afrika. Een mooi, maar zeer arm landelijk gebied. Ik werd opgevoed door mijn moeder en mijn oma, twee speciale vrouwen die grote invloed op mij hadden. Wilma en ik zijn dus groot geworden op een enigszins vergelijkbare manier: op het land, afgezonderd van andere culturen. Aan de universiteit raakte ik betrokken bij stakingen tegen de apartheid. In die tijd kwamen politiek activisten op Robbeneiland terecht. Ik ging daarom in 1976 het land uit. Ik deed een militaire opleiding van het ANC in Angola. Daarna gaf ik politiek onderwijs op de ANC-school in Tanzania.”
Wilma: “Mijn fascinatie voor Afrika begon al op jonge leeftijd, toen de zendelingen naar school kwamen om over Afrika te praten. In 1983 ging ik via de anti-apartheidsbeweging in Nederland wiskunde geven op de ANC-school in Tanzania, waar Patric ook lesgaf. We hadden elkaar al eerder ontmoet in De Balie in Amsterdam. Patric toerde door Nederland met een culturele eenheid van het ANC. Pas later, in Tanzania, werden we een stel.”
Patric: “In De Balie hadden Wilma en ik een behoorlijk intens gesprek over verschillende politieke onderwerpen. Toen ze wegging, realiseerde ik me dat het de eerste keer in mijn leven was dat ik zo’n felle interessante discussie met een vrouw was aangegaan. Waar ik opgroeide, ontmoette ik niet veel vrouwen zoals zij. Pas later in mijn leven besefte ik dat Wilma veel overeenkomsten heeft met mijn moeder, die ook een zeer robuuste en openhartige vrouw was.”
Wilma: “ Toen ik Patric sprak, voelde ik me zeer aangetrokken tot hem, ik zag geen huidskleur, hij was iemand met wie ik oprecht kon praten.”
Patric: “De kwestie van iemand met een andere huidskleur speelde latent een rol voor mij, een innerlijke stem zei me dat ik afstand moest houden, maar de aantrekkingskracht was er. Ik ben iemand die plannen maakt voor de toekomst. Ik probeerde me voor te stellen welke impact een relatie met een witte vrouw zou hebben op mijn leven en dat van mijn familie. Ook de angst voor andere culturen was heel groot. Ik ben opgegroeid in een helemaal zwarte omgeving en heb als jongvolwassene nooit echt contact gehad met witte mensen, buiten de politieke context.”
Wilma: “We zijn getrouwd in Tanzania, waar we in ballingschap leefden. In 1985 zijn we wegens een groot meningsverschil uit het ANC-kamp gezet en zijn we naar Nederland verhuisd. Patric ontmoette mijn familie, het was de eerste keer dat een zwarte persoon voet in mijn ouderlijk huis zette, en waarschijnlijk in het dorp. Mijn vader was bang wat de buren zouden denken. Mijn moeder was meer open, en mede dankzij haar werd Patric deel van de familie, geaccepteerd door mijn beide ouders.”
Patric: “Toen ik Wilma’s vader ontmoette, een blanke man die zo hard werkte voor zijn bestaan op de boerderij, veranderde er iets in mijn begrip voor de witte medemens. In Zuid-Afrika bezitten witte boeren een boerderij, maar de zwarten doen het werk.”
Wilma: “We keerden na de vrijlating van Nelson Mandela terug naar Zuid-Afrika. We vestigden ons eerst in Pietersburg, in het noorden van het land, wat een erg wit gebied was. We werden geconfronteerd met enkele extreme daden van haat. We moesten oppassen dat we niet met opzet overreden werden door een auto als we op straat liepen, omdat we een gemengd stel waren. In de winkels werd alleen tegen mij gepraat, ze zagen Patric als mijn helper. We hebben de politie eens gebeld na een inbraak in ons huis. Gewapende politieagenten met drie honden kwamen binnenstormen en probeerden Patric te overmeesteren. Ze waren ervan overtuigd dat hij de inbreker was en niet de eigenaar van het huis. Dit zijn slechts enkele voorbeelden.”
Patric: “Het is pure domheid en hoewel verontrustend, lachen we er liever om. We hebben een tweede huis gebouwd in mijn dorp dicht bij mijn familie. En we bouwen nu aan een bibliotheek waar de lokale bevolking gebruik van kan maken. Het maakt me trots en blij om een partner van een andere cultuur hier te brengen. Wilma is deel van de familie, ze noemen haar zus. Ons leven is gewijd aan verbetering van het leven van de Zuid-Afrikanen. Nu zijn we ouder, onze kinderen zijn beiden verhuisd naar Nederland. We hebben hier een plek om tot rust te komen en we hopen dat het niet meer gaat over huidskleur, maar over de mens die achter de kleur schuilgaat.”
Anita en Edin Bosnië Herzegovina
Edin: “Ik ben geboren en getogen in Mostar, in een land dat Joegoslavië heette. Een land waar religie en etniciteit geen rol speelden. Zelfs in mijn stoutste dromen had ik me geen oorlog voorgesteld die ons land en haar inwoners in stukken zou scheuren.
“Mijn familie is moslim. Ik ben opgevoed door mijn grootmoeder die erg religieus was, het was haar eigen spirituele reis. Mijn oma had vier kinderen, van wie er slechts één met een moslim trouwde. We woonden allemaal samen in het grote familiehuis. Een mix van verschillende religies, we vierden verschillende feestdagen, harmonie in één huis.
“Mostar was een levendige, gemengde stad; de jongeren hingen ’s avonds rond in de cafés en bars op de Boulevard, zoals die bekendstond. Daar zag ik Anita voor het eerst, ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. Ik vroeg haar vriendin of ze single was, ze zei ‘ja’. Dat bleek een leugen, de beste leugen van mijn leven en het begin van ons leven samen.”
Anita: “Geen seconde gaven we om de religie van de ander. Ik ben seculier opgevoed door mijn Kroatische moeder en Servische vader, we vierden niet eens Kerstmis thuis.
“We trouwden in 1990, een paar jaar later brak de eerste oorlog uit, en daarna brak ons hart. Tussen april en juni 1992 vochten de Bosnische Kroaten en Bosniakken in Mostar samen tegen de Bosnische Serviërs. We waren verrast, het was verschrikkelijk, we geloofden allemaal dat de gevechten snel voorbij zouden gaan. We konden het niet méér mis hebben.
“In 1993 was de oorlog nóg omvattender geworden en begonnen de Bosnische Kroaten en Bosniakken tegen elkaar te vechten. In de ogen van onze buren waren we geen Edin en Anita meer, maar een Kroaat getrouwd met een Bosniak. Het waren onze eigen Kroatische buren in Mostar die met wapens Edin uit zijn eigen familiehuis verdreven. Bosniakken moesten verhuizen naar het oostelijk deel van de stad. Zij waren nog de gelukkigen, veel Bosniakken werden gedood.
“Ik vluchtte met mijn 3-jarige zoon, mijn schoonmoeder en onze laatste 500 Duitse mark via de bergen naar Kroatië. Daarna kregen we asiel in Oostenrijk. Mijn rechtenstudie moest ik opgeven, we moesten overleven. Ik maakte huizen schoon en volgde een opleiding verpleegkunde. Ik miste mijn man, ik was bezorgd, hij was achtergebleven in een burgeroorlog.”
Edin: “Bij aankomst in het moslimgedeelte van Mostar heb ik een maand ondergedoken gezeten. Vervolgens werd ik gedwongen me bij het Bosnische leger aan te sluiten. Ik was een jonge architect en wilde nooit van mijn leven soldaat worden. Er was geen keus, het was meedoen of vermoord worden als verrader. Maandenlang vocht ik als strijder aan de frontlinies in de oorlog.
“Ik was twee jaar gescheiden van mijn familie, toen ik besloot het leger te ontvluchten, met alle risico’s van dien. Ik was inmiddels een hooggeplaatst officier, er stond een veroordeling van twaalf jaar gevangenisstraf op desertie. Het toenmalige hoofd van de VN hielp mij om naar Zagreb te komen. Het plan was om vanuit daar via Slovenië, Oostenrijk te bereiken. Ik kwam uiteindelijk de grens van Oostenrijk niet over met mijn valse diplomatieke paspoort. Weer moest ik onderduiken, totdat Anita na enkele maanden familiereünie-papieren regelde in Oostenrijk.”
Anita: “Het was vreemd en onwennig om elkaar weer te zien. We hadden allebei zoveel meegemaakt in deze twee jaar. We waren getraumatiseerd. Het herstellen van onze relatie was een uitdaging. Ik twijfelde er eerlijk gezegd aan of we deze twee jaar überhaupt zouden kunnen overbruggen. Maar Edin gaf nooit op, hij bleef op me wachten, hij vocht voor onze relatie en uiteindelijk is dat gelukt. In 1998 besloten we terug te keren naar Mostar, de echo’s van de oorlog zweefden nog in de lucht, in zekere zin nog steeds. Er is een brug die onze stad scheidt.
“We keerden terug naar het familiehuis dat we hadden moeten achterlaten. Ik heb mijn doctoraat in de rechten afgerond en ben professor aan de universiteit. Edin is een internationaal geprezen architect, we hebben een prachtig gezin en huis. Een goed leven. Maar we zouden er allebei alles voor over hebben om terug te keren naar vroeger, toen Joegoslavië nog één was. We leefden toen een veel eenvoudiger leven, met respect en gelijkheid, het was een geweldig leven. Het was het beste land ter wereld.”
Samira en Shir Palestina/Israël
Samira: "We ontmoetten elkaar in 2014 op een congres voor homoseksuelen, lesbiennes, biseksuelen en transgenders. Het was oorlogstijd. Operatie Tzuk Eitan, het offensief van Israël tegen Hamas, was in volle gang in Gaza. Ik voelde me zeer gefrustreerd over de politieke situatie en had weinig contact met andere deelnemers. Toch merkte ik Shir op."
Shir: "Ik was toen nog soldaat in het Israëlische leger. Ik groeide op in een kleine mosjav (een coöperatieve landbouwnederzetting, red.) in het zuiden van Israel en had nog nooit een persoonlijke ontmoeting met een Palestijnse Israëliër gehad. Ik werd heel nieuwsgierig naar Samira. We besloten iets te gaan drinken. Mijn nieuwsgierigheid werd afgewisseld met achterdocht: kon ik haar wel vertrouwen, had ze een agenda waar ik niks van wist? Zo groei je op in Israël; met wantrouwen ten opzichte van de Arabische bevolking."
Samira: "Dat Shir in het leger diende, was heel moeilijk voor mij. Die beelden van de bombardementen in Gaza zijn moeilijk los te zien van het feit dat Shir daar deel van uitmaakte. Ook mijn zus, die in Ramallah woont, en goede Palestijnse vrienden, hadden moeite met het feit dat ik met een soldaat uitging. Ik probeerde gedachten hierover naast me neer te leggen, om de liefdesrelatie in stand houden."
Shir: "Ik kan zeggen dat uit de kast komen met mijn seksuele geaardheid makkelijk was in vergelijking met het uit de kast komen met mijn liefde voor een Palestijnse. Mijn broer, zussen en goede vrienden accepteerden Samira. Maar mijn ouders in eerste instantie niet. Mijn moeder wilde haar zelfs geen hand geven. Nu, na twee jaar, gaat het beter. In het leger ontving ik wisselende reacties. Een commandant reageerde met zeer veel achterdocht op mijn relatie, een ander juist met veel begrip. Als we over Israël praten, het leger, creëert het soms afstand tussen ons. Maar we leren van elkaar en groeien naar elkaar toe, het heeft onze relatie ook rijker gemaakt. Ik ben teleurgesteld in de Israëlische staat, die steeds intoleranter, conservatiever en racistischer wordt. Er is in het Jodendom een gezegde; 'Or lagoim, licht voor alle volkeren', van de profeet Jesaja. Daarin ligt voor mij de kwaliteit van het Jodendom dat leidt naar tolerantie en compassie; het zien van de ander."
Samira: "In mijn ouderlijk huis in Haifa kwamen regelmatig Joods Israëlische vrienden op bezoek. We speelden met Joodse kinderen in onze achtertuin. Zij speelden de baas, zij zaten op de schommel, wij Arabische kinderen moesten duwen. Toen kreeg ik al een sterk gevoel van ongelijkwaardigheid. De hedendaagse situatie in Tel Aviv is op zijn zachtst gezegd niet prettig, als ik mijn hond al in het Arabisch roep zie ik mensen woedend naar me kijken.
"Maar als stel heb ik het gevoel dat we in dezelfde boot zitten. Na twee jaar zien we de realiteit steeds meer hetzelfde. Israël is voor mij als in een auto zitten met een dronken bestuurder; spring ik eruit, of neem ik het risico en blijf in de auto zitten? Maar ik zal altijd een vreemde zijn in een ander land. Ik zit de rit uit, dit is mijn thuis.”